Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Nigeria/Individueel ambtsbericht.

Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser met het overleggen van het krantenbericht uit de Nigeriaanse krant Daily Times van 27 augustus 2004 aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Nigeriaanse autoriteiten. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat in het individueel ambtsbericht van 22 december 2004 is vastgesteld dat sprake is van een authentiek krantenbericht. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom het feit dat eiser gezocht wordt door de politie, gelet op eisers asielrelaas dat door verweerder geloofwaardig is bevonden, niet zou duiden op een aanhouding ter arrestatie. Dit klemt temeer nu verweerder, naar aanleiding van het individueel ambtsbericht, heeft nagelaten bij de minister van Buitenlandse Zaken navraag te doen dan wel nader onderzoek te laten verrichten naar de consequenties van het feit dat eiser door de politie wordt gezocht. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 05/38241 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 november 2006

in de zaak van:

[eiser],

geboren op [geboorte datum] 1983 (gesteld), van Nigeriaanse nationaliteit,

eiser,

gemachtigde: mr. W.A. Venema, advocaat te Rijsbergen,

tegen:

de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

verweerder,

gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.

1. Procesverloop

1.1 Eiser heeft op 9 maart 2000 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, thans een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 juni 2002 afgewezen en heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw. Eiser heeft tegen het asielgedeelte van dit besluit op 8 juli 2002 beroep ingediend. Op 1 augustus 2002 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het reguliere gedeelte van dit besluit. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 27 januari 2003 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 21 februari 2003 beroep ingesteld. Bij brief van 9 september 2004 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 27 januari 2003 ingetrokken. Bij brief van 13 september 2004 heeft eiser het beroep van 21 februari 2003 ingetrokken. Bij brief van 29 december 2004 heeft verweerder het besluit van 11 juni 2002 ingetrokken. Bij brief van 3 januari 2005 heeft eiser het beroep van 8 juli 2002 ingetrokken.

1.2 Bij besluit van 22 juli 2005 heeft verweerder de aanvraag nogmaals afgewezen en zich wederom op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw. Eiser heeft tegen dit besluit op 24 augustus 2005 beroep ingesteld.

1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.

2.2Ingevolge artikel 13 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.

2.3 Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, Vw is de minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.

2.4 Op grond van artikel 29, eerste lid, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder meer worden verleend aan de vreemdeling:

a. die verdragsvluchteling is;

b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;

c. van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.

2.5 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.

2.6 Verweerder heeft in C1/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers.

2.7 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.

Op 12 januari 2001 heeft eiser meegewerkt aan een leeftijdsonderzoek waarvan de resultaten zijn neergelegd in een verslag van 12 april 2001. Met betrekking tot de leeftijd van eiser is geconcludeerd dat hij ten tijde van de asielaanvraag als meerderjarige kan worden beschouwd. Op 1 april 2005 heeft een herbeoordeling van dit leeftijdsonderzoek plaatsgevonden. In het rapport van bevindingen is de eerdere conclusie van het leeftijdsonderzoek bevestigd.

Bij brief van 30 september 2004 heeft eiser een bericht uit de Nigeriaanse krant Daily Times van 27 augustus 2004 overgelegd, waaruit zou volgen dat eiser gezocht wordt in Nigeria. Verweerder heeft de minister van Buitenlandse Zaken op 4 november 2004 verzocht een onderzoek in te stellen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 22 december 2004 een zogenaamd individueel ambtsbericht uitgebracht, waarin staat dat de door eiser overgelegde krant de Daily Times van 27 augustus 2004 authentiek is bevonden en dat het door eiser genoemde artikel daadwerkelijk in deze krant is geplaatst.

2.8 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 Vw . Eisers aanvraag is afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. Daarnaast komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw.

2.9 In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hem niet kan worden tegengeworpen dat uit het leeftijdsonderzoek is gebleken dat hij ouder is dan hij zelf heeft aangegeven. Eiser heeft zijn geboortedatum van zijn moeder vernomen en heeft dit voor waar aangenomen. Ten aanzien van het beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw heeft eiser het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Kaduna, behoort tot de Ibo-bevolkingsgroep en is christen. Tijdens een demonstratie van christenen tegen de invoering van de Sharia-wetgeving braken er op 20 februari 2000 rellen uit tussen moslims en christenen. Bij deze rellen is de moeder van eiser gedood door moslimfundamentalisten. Tevens is het garagebedrijf van eiser door moslimfundamentalisten in brand gestoken. Hierbij zijn twaalf auto’s verbrand. Eiser vreest dat hij hiervoor aansprakelijk wordt gesteld. Omdat eiser niet aan de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen kan voldoen, vreest hij te worden gevangengenomen. Deze problemen blijken uit het overgelegde krantenbericht uit de Nigeriaanse krant Daily Times van 27 augustus 2004. Dat eiser geen bescherming heeft gevraagd voor de problemen met de moslimfundamentalisten is niet opmerkelijk, nu hij door de Nigeriaanse autoriteiten wordt gezocht. Daarnaast valt niets van de Nigeriaanse autoriteiten te verwachten als het gaat om bescherming tegen de moslimfundamentalisten. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiser naar een rapportage van Human Rights Watch van mei 2005. Uit de daarin gedane aanbevelingen kan afgeleid worden dat er geen functionerend apparaat bestaat waartoe eiser zich kan wenden in geval van bijvoorbeeld bedreiging door moslimfundamentalisten. Gegeven het feit dat de beschuldigingen van de moslimfundamentalisten aan het adres van eiser geen regionale aangelegenheid zijn, maar blijkens het krantenbericht een landelijke, ligt een vestigingsalternatief niet voor de hand. Eiser kan in heel Nigeria slachtoffer worden van het geweld van moslimfundamentalisten. De problemen met de Nigeriaanse autoriteiten zijn blijkens het krantenbericht een gegeven. Eiser kan zich feitelijk niet verweren tegen de onderliggende beschuldiging(en). Nigeria is een corrupt land waar rechtsbescherming geen enkele aandacht heeft. Ten aanzien van het beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw voert eiser aan dat de dood van zijn moeder onder het traumatabeleid valt. Het geweld is aangewend door een militante groepering waartegen de Nigeriaanse autoriteiten niet in staat of willens is bescherming te bieden.

2.10 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat het standpunt van verweerder, dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw, niet meer wordt betwist.

2.11 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat het relaas van eiser, afgezien van de leeftijd van eiser, geloofwaardig wordt geacht. De geloofwaardigheid van het asielrelaas kan echter niet leiden tot een geslaagd beroep op vluchtelingschap, nu het asielrelaas niet zwaarwegend genoeg is. Dat uit het krantenbericht blijkt dat eiser gezocht wordt door de politie, wil nog niet zeggen dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedetineerd zal worden. Het kan immers ook zijn dat eiser als getuige wordt gezocht.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.12 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser met het overleggen van het krantenbericht uit de Nigeriaanse krant Daily Times van 27 augustus 2004 aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Nigeriaanse autoriteiten. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat in het individueel ambtsbericht van 22 december 2004 is vastgesteld dat sprake is van een authentiek krantenbericht. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom het feit dat eiser gezocht wordt door de politie, gelet op eisers asielrelaas dat door verweerder geloofwaardig is bevonden, niet zou duiden op een aanhouding ter arrestatie. Dit klemt temeer nu verweerder, naar aanleiding van het individueel ambtsbericht, heeft nagelaten bij de minister van Buitenlandse Zaken navraag te doen dan wel nader onderzoek te laten verrichten naar de consequenties van het feit dat eiser door de politie wordt gezocht. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Algemene wet bestuursrecht.

2.13 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hetgeen overigens door eiser is aangevoerd, behoeft thans geen bespreking.

2.14 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit;

3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van 9 maart 2000, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;

3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 29 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.

Afschrift verzonden op:

Coll:

Rechtsmiddel

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature