Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting, schending hoorplicht bezwaarfase. Rechtbank wijst zaak terug naar verweerder wegens schending van de hoorplicht. Beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/8360 IB/PVV

Uitspraakdatum: 20 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2000 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 80.291 (€ 36.434).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2005 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 17 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 16 november 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Vervolgens heeft verweerder op 20 oktober 2006 als nader stuk een verweerschrift ingediend, hetgeen de rechtbank op 24 oktober 2006 heeft ontvangen.

Eiseres heeft schriftelijk gerepliceerd. Haar conclusie van repliek met bijlagen heeft de rechtbank op 29 december 2006 ontvangen.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2007 te 's-Gravenhage.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B], [C] en [D].

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is gehuwd en heeft twee kinderen, te weten [E], geboren op [datum] 1974, en [F], geboren op [datum] 1973. Blijkens de desbetreffende jaaropgaven heeft eiseres over het jaar 2000 de volgende (loon)inkomsten ontvangen:

- Stichting [G] ƒ 101.565

- Provincie Zuid-Holland ƒ 21.419

Blijkens de jaaropgaaf van de provincie Zuid-Holland is in 2000 aan eiseres in totaal (inclusief alle onkostenvergoedingen) een bedrag van ƒ 24.623,28 betaald.

2.2. Eiseres heeft over het jaar 2000 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.642. Hierbij heeft eiseres als inkomen van de provincie Zuid-Holland een bedrag van -/- ƒ 2.725 (negatief) opgegeven.

2.3. Bij de aanslagregeling heeft verweerder verschillende correcties toegepast en heeft hij het belastbare inkomen als volgt vastgesteld:

tabel 1

2.4. Eiseres heeft tegen de voornoemde correcties bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift van 18 december 2003 tegen de aanslag IB/PVV 2000 is specifiek aangegeven dat eiseres wenst te worden gehoord.

2.5. Op 11 mei 2004 heeft verweerder eiseres gehoord inzake het namens eiseres ingediende bezwaarschrift tegen de haar opgelegde aanslag IB/PVV 1999. Blijkens het hoorverslag van 16 juli 2004 is tijdens dit hoorgesprek niet gesproken over het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2000.

2.6. Bij brief van 26 oktober 2004 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd op een vragenbrief van verweerder inzake het onderhavige bezwaarschrift van eiseres. In de brief van de gemachtigde staat - onder meer - het volgende vermeld:

"(...) U vraagt echter geen dergelijke, meer expliciete, en dus omschreven, gegevens.

U stelt slechts een "serie-vraag": door ons zogezegd in de gelegenheid te stellen. (...)

Het gros: is immers met nota enz. reeds bij de aangifte gevoegd. Idem een km administratie.

Wellicht wenst U bijvoorbeeld deze te verifieren aan de hand van de agenda?

Dat kan eventueel desgewenst.

U stelt alleen (tot op heden) de/uw vraag niet.

(...)

Wat (welke aanvullende gegevens ) wilt U nu?

(...)"

2.7. Bij brief van 24 maart 2005 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd op een nadere vragenbrief van verweerder betreffende het onderhavige bezwaarschrift van eiseres. In die brief van de gemachtigde staat - onder meer - het volgende vermeld:

"1) er zijn geen stukken gestuurd waaruit de juistheid van de gereden km's blijkt.

Aangeboden ter inzage wordt u de agenda van belanghebbende, waaruit eea wel blijkt.

(Zij zal deze ingeval desgewenst u persoonlijk willen komen overhandigen.)"

2.8. Bij zijn uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2005 heeft verweerder zonder eiseres te hebben gehoord haar bezwaren afgewezen en heeft hij de aanslag gehandhaafd. In de uitspraak is - onder andere - het volgende vermeld:

"Daarentegen meen ik te moeten vaststellen dat uw cliënte en u zich niet geheel houden aan de op u rustende verplichting om gegevens te verstrekken. Er blijkt immers uit uw brief dat uw cliënte over een agenda beschikt. Deze agenda is kennelijk naar uw mening van belang, want u maakt daarover gewag in zowel uw brief van 26 oktober 2004, als uw brief van 24 maart 2005. Het vreemde is evenwel dat u de agenda niet aan mij doet toekomen, terwijl ik u toch meen duidelijk te hebben gemaakt dat het in het belang van mevrouw [X] is dat al datgene mij wordt toegestuurd waarmee kan worden aangetoond dat er door haar feitelijke kosten zijn gemaakt tot het niveau van de vergoeding. Daarmee vraag ik u ook om datgene wat u beiden volgens artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 4:2 van Algemene wet bestuursrecht aan mij moet doen toekomen. (...)"

2.9. Als bijlage bij haar conclusie van repliek heeft eiseres de rechtbank haar agenda voor het jaar 2000 doen toekomen. Verweerder heeft in die agenda geen inzage gehad.

2.10. Op 8 mei 2007 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage uitspraak gedaan op het beroep van eiseres tegen de uitspraak van verweerder op het bezwaarschrift van eiseres betreffende de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999. Verweerder heeft de rechtbank dat arrest als nader stuk doen toekomen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder in strijd met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) heeft gehandeld door na te laten eiseres over haar bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 te horen voorafgaand aan het doen van uitspraak op het bezwaar. Voorts is de hoogte van het belastbare inkomen van eiseres over het jaar 2000 in geschil.

3.2.Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Zij wil dat verweerder wordt opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van zijn hoorplicht dan wel dat de belastingaanslag wordt verminderd tot een - naar de rechtbank begrijpt - berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.642.

3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.518 (primair) dan wel ƒ 37.894 (subsidiair).

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord. Voorts heeft eiseres lopende de bezwaarprocedure ter ondersteuning van haar standpunten verweerder aangeboden om kennis te nemen van haar agenda over het jaar 2000, waarbij zij tevens heeft aangeboden deze desgewenst zelf te komen overhandigen.

4.2. Verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder eiseres over haar bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2000 te hebben gehoord. In zijn uitspraak heeft verweerder ter zake van de voornoemde agenda geconcludeerd dat eiseres niet geheel heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om gegevens te verstrekken en dat zij de agenda aan hem had moeten doen toekomen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres over haar bezwaren tegen de onderhavige aanslag niet op de correcte wijze is gehoord.

4.3. Ingevolge artikel 25, vierde lid, van de AWR had verweerder eiseres moeten horen alvorens uitspraak op bezwaar te doen. Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met het in deze wettelijke bepaling neergelegde vormvoorschrift. Dit brengt met zich dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, tenzij is gebleken dat eiseres door het niet-horen niet is benadeeld (vergelijk Hoge Raad 18 april 2003, nr. 37 790, BNB 2003/267*).

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet gebleken dat eiseres niet is benadeeld door het niet-horen. De rechtbank ziet derhalve geen reden om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het bestreden besluit in stand te laten.

Hierbij overweegt de rechtbank dat eiseres met verweerder van mening verschilt omtrent verschillende van belang zijnde feiten en de waardering daarvan en dat zij door verweerder niet in de gelegenheid is gesteld hier een mondelinge toelichting op te geven. Met name over de inhoud en de strekking van de agenda van eiseres alsmede de gevolgen daarvan voor de onderhavige aanslag bestaat kennelijk nog onduidelijkheid tussen partijen. Zo is het naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk of de agenda enkel dient ter ondersteuning van de stellingen van eiseres betreffende de door haar genoten inkomsten van de provincie Zuid-Holland of dat dit ook betrekking heeft op andere inkomstenbronnen of onderdelen van de aanslag. De rechtbank wordt in dit vermoeden gesterkt door enerzijds de stelling van eiseres over de omvang en reikwijdte van haar gestelde freelance ondernemerschap en anderzijds de opmerking van verweerder in zijn uitspraak op bezwaar inzake het niet hebben overgelegd van de agenda. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat één van de partijen omtrent het belang van - onder andere - de agenda voor de onderhavige aanslag, door hetgeen tijdens het horen te berde zou zijn gebracht, tot andere inzichten zou hebben kunnen komen, hetgeen direct van invloed zou zijn geweest op de omvang van het geding in de beroepsprocedure.

4.5. Voor zover verweerder meent dat eiseres door het niet-horen niet is benadeeld, omdat zij over het bezwaar betreffende het jaar 1999 wel is gehoord en daarna ook nog telefonisch over het bezwaar betreffende het jaar 2000 is gesproken, kan de rechtbank hem daarin niet volgen, reeds omdat uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat in ieder geval over de kwestie van de agenda onduidelijkheid bestaat waar kennelijk niet over gecommuniceerd of gecorrespondeerd is.

4.6. Eiseres heeft ter zitting specifiek verklaard dat het, indien de aanslag niet zonder nadere bestudering van de aanslag en/of de standpunten van partijen automatisch wordt verminderd overeenkomstig de ingediende aangifte, gelet op de omstandigheden van het geval wenselijk is de zaak terug te wijzen, zodat zij alsnog kan worden gehoord. Nu de wettelijke bepalingen niet de ruimte bieden voor de door eiseres gewenste automatische vermindering van de aanslag, gaat de rechtbank aan die specifieke wens van eiseres voorbij. Ten aanzien van het al dan niet terugwijzen van de zaak overweegt de rechtbank dat zij, gelet met name op de hiervoor reeds omschreven onduidelijkheid omtrent de door eiseres overgelegde agenda en de gevolgen daarvan voor de onderhavige aanslag, in het onderhavige geval geen aanleiding ziet om, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb , zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient derhalve eiseres alsnog te horen en vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Gelet op het vorenoverwogene vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Anders dan de gemachtigde van eiseres heeft gesteld, ziet de rechtbank in de door hem genoemde feiten geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit die ertoe aanleiding geven om van de forfaitaire vergoeding voor beroepsmatig verleende bijstand af te wijken. Gelet op alle omstandigheden van het geval, acht de rechtbank zowel voor de bezwaar- als voor de beroepsprocedure een wegingsfactor 1 wegens het gewicht van de zaak voldoende. Met inachtneming daarvan zijn de voornoemde kosten op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0.5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 220,36, bestaande uit € 8 aan reiskosten en € 212,36 aan verletkosten (4 uur à € 53,09 per uur). De reis- en verletkosten verdeelt de rechtbank over deze zaak en de gezamenlijk ter zitting behandelde zaak van eiseres onder procedurenummer AWB 07/1236 IW, zodat deze in de onderhavige procedure voor een bedrag van € 110,18 (0.5 x € 220,36) in aanmerking worden genomen. Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Voor zover de gemachtigde van eiseres aanspraak heeft willen maken op vergoeding van door hem zelf gemaakte reis- en verletkosten is de rechtbank van oordeel dat daarvoor geen plaats is naast de reeds vergoede kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Besluit.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1076,18, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature