Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Wijziging verblijfplaats. Toewijzing van verzoekschrift Bureau Jeugdzorg om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Enkelvoudige kamer

Rekestnummer: 08-6265

Zaaknummer: 317145

Datum beschikking: 29 augustus 2008

Wijziging verblijfplaats

Beschikking op het op 5 augustus 2008 ingekomen verzoek van:

[vader],

wonende te [plaats],

advocaat: mr. C.G.A. van Stratum.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[moeder],

wonende te [plaats],

advocaat: mr. T.G. Brown-Knip,

[stiefvader],

de stiefvader,

wonende te [plaats],

Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Zuid-Holland Midden,

in de persoon van de gezinsvoogd, mevrouw [A].

Feiten

Genoemde vader en moeder zijn gewezen echtgenoten, van wie het huwelijk bij beschikking van [datum] 2003 door echtscheiding is ontbonden en ouders van [dochter], geboren op [datum] 1995 te [plaats] en [ zoon], geboren op [datum] 1999 te [plaats].

De minderjarigen verblijven bij de moeder. De ouders hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarigen.

Bij beschikking van 6 november 2007 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, van 6 november 2007 tot 6 november 2008.

Bij verzoekschrift van 1 juli 2008 heeft Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland verzocht een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van de minderjarige [dochter] bij haar vader voor de duur van de ondertoezichtstelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:

-het verzoekschrift;

-het verweerschrift.

De minderjarige [dochter] (hierna: de minderjarige) heeft zich in raadkamer uitgelaten over het verzoek.

Op 26 augustus 2008 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Tegelijkertijd is het door Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland ingediende verzoek tot machtiging uithuisplaatsing behandeld.

Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat, de moeder met haar advocaat, de stiefvader, de gezinsvoogd, en mevrouw [B], de beoogd gezinsvoogd. Van de zijde van de vader zijn nadere stukken overgelegd.

Na de terechtzitting heeft de rechtbank ontvangen:

- de brief van 28 augustus 2008 van de zijde van de moeder, waarin is gereageerd op de ter terechtzitting overgelegde nadere stukken.

Beoordeling

De vader heeft gesteld dat het niet in het belang van de minderjarige is om haar (hoofd)verblijfplaats bij de moeder te behouden. Hij voert hiertoe aan dat de zorgen die tot het uitspreken van de ondertoezichtstelling van de minderjarige hebben geleid niet zijn afgenomen, maar veeleer zijn toegenomen. Hij wijst er -onder meer- op dat de moeder onvoldoende inzicht in de problematiek van de minderjarige heeft, dat de moeder niet in staat is met de -in het belang van de minderjarige- ingezette hulpverleners samen te werken en deze zelfs niet langer lijkt te accepteren, en dat de moeder niet is staat is om de omgang tussen de minderjarige en de vader op een voor het kind positieve wijze uit te voeren. Het is daarom in het belang van de minderjarige dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader krijgt.

De moeder heeft verweer gevoerd. Zij heeft gesteld dat de vader in het verleden zelf de omgang heeft gestaakt en daardoor langere tijd geen contact met de minderjarige(n) heeft gehad. Thans verloopt de omgang goed en de moeder stelt dat zij zich hierin positief opstelt. Verder meent de moeder dat zij van de hulpverleners geen eerlijke kans heeft gekregen. Zij voert hiertoe aan dat er nauwelijks contact is geweest met de gezinsvoogden, dat binnenkort de vierde gezinsvoogd [B] binnen een jaar wordt aangesteld, de hulpverleners van [hulpverlenersorganisatie] onvoldoende in staat waren om op juiste wijze met de minderjarige om te gaan en dat Bureau Jeugdzorg informatie steeds in haar nadeel heeft willen uitleggen. Zo is aan een positief verslag van [organisatie] voorbij gegaan met de mededeling dat de moeder en haar echtgenoot zich sociaal wenselijk zouden hebben opgesteld. Daarnaast vraagt de moeder zich af of de vader beter in staat is om de minderjarige adequaat op te voeden. Ten slotte heeft de moeder aangevoerd dat het beter gaat met de minderjarige, zowel thuis als op school, zodat er nu geen aanleiding bestaat om haar verblijfplaats te wisselen.

De gezinsvoogd heeft gesteld dat het verblijf van de minderjarige bij de moeder niet dient voort te duren. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de moeder en de stiefvader de problematiek van de minderjarige bagatelliseren, niet of nauwelijks samenwerken met hulpverleners, waardoor ook de minderjarige niet goed meewerkt en de [hulpverlenersorganisatie] haar hulpverlening heeft gestopt, de moeder en stiefvader niet voldoende meewerken aan de omgang tussen de minderjarige en de vader en zich openlijk negatief over hem uitlaten. De gezinsvoogd meent dat door dit alles de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zij heeft verder verklaard dat zij met de vader meerdere gesprekken heeft gevoerd en daaruit heeft afgeleid dat hij wel in staat is om de minderjarige op de juiste wijze op te voeden. Zij heeft verklaard dat de vader en zijn partner pedagogisch voldoende onderlegd lijken, dat de vader ervan blijk heeft gegeven open te staan voor hulpverlening en dat hij inziet dat het in het belang van de minderjarige is om een goed contact met de moeder te hebben en dan ook een positieve bijdrage aan de omgang tussen de minderjarige en de moeder zal leveren. De gezinsvoogd meent dat het in het belang van de minderjarige is om zeer snel van verblijfplaats te wisselen, zodat zij met ingang van het nieuwe schooljaar bij de vader kan verblijven. De vader heeft al een bij haar passende school uitgekozen. Ten slotte heeft de gezinsvoogd verklaard dat als de vader ongeschikt of onwillig zou zijn geweest om de minderjarige te verzorgen en op te voeden, zij een verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing in een neutrale setting zou hebben gedaan.

De rechtbank overweegt als volgt.

In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen geschillen tussen de ouders op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Nu ter terechtzitting is gebleken dat een vergelijk op voet van de tweede volzin van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek tussen partijen niet mogelijk is, zal de rechtbank op grond van dit artikel een beslissing nemen welke haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hieruit mag niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen en zal bij haar beslissing dan ook alle omstandigheden in aanmerking nemen.

Zowel de moeder als de vader hebben aangegeven het beste met de minderjarige voor te hebben en het daarom in het belang van de minderjarige te achten dat zij bij respectievelijk haar of hem zal verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank zal het belang van de minderjarige bij de beoordeling van het verzoek dan ook de doorslag moeten geven.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de minderjarige een licht verstandelijke handicap heeft. Verder is gebleken dat er sinds 2003 hulpverlening in het gezin van de moeder aanwezig is, doch dat deze kennelijk niet heeft kunnen voorkomen dat vanaf 2007 gedwongen hulpverlening in de vorm van een ondertoezichtstelling is ingezet. Met de moeder betreurt de rechtbank het dat het gezin in korte tijd met verschillende gezinsvoogden is geconfronteerd, maar naar het oordeel van de rechtbank doet dit niet af aan de bevindingen van de (huidige) gezinsvoogd. Hierbij speelt een rol dat de gezinsvoogd haar conclusies mede heeft gebaseerd op de rapportages van [organisatie], dat per 21 maart 2008 is ingezet, en van de instelling [hulpverlenersorganisatie], die sedert 2003 in het gezin door middel van hulpverleners aanwezig was en haar inzet met ingang van juni 2008 heeft gestaakt vanwege de negatieve sfeer in het gezin. Dat de moeder het niet altijd eens is met de inhoud van deze rapportages betekent niet dat de gezinsvoogd er geen betekenis aan mag hechten.

De rechtbank overweegt dat de minderjarige mede door de echtscheidingsproblematiek van de ouders een kwetsbaar kind is dat hulp nodig heeft, dat ook nog wordt belast met spanningen tussen de moeder en de gezinsvoogd, met spanningen tussen de moeder en andere hulpverleners en met spanningen tussen de ouders. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat de vader, anders dan de moeder, wel inziet dat het in het belang van de minderjarige is om deze spanningen, voor zover mogelijk, weg te nemen en dat hij hiernaar zal handelen door open te staan voor hulpverlening voor de minderjarige en voor een goed contact tussen de minderjarige en haar moeder en stiefvader. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is om haar verblijfplaats bij de man te bepalen, zodat het verzoek zal worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:

bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, [minderjarige], geboren op [datum] 1995 te [plaats], bij de vader zal zijn:

en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, bijgestaan door mr. M.H. de Niet als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature