U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verdachte en zijn medeverdachten waren als beveiligers werkzaam op het Beatstad festival in Den Haag. Zij hebben zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer, terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft gehad. Gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Vordering benadeelde partij toegewezen. Zie ook LJN BH3330 en BH3331.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/758103-07

Datum uitspraak: 18 februari 2009

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte 3],

geboren te [plaats] op [datum] 1965,

adres: [adres].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 en 22 januari 2009.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. De Groot en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 22 januari 2009 - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 02 september 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in

vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd

[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te

weten: hartfalen, tengevolge van adembelemmering en/of zuurstoftekort en/of

een opgerekt hart en/of bloedstuwing in de inwendige organen), heeft/hebben

toegebracht, door opzettelijk: die [slachtoffer] naar de grond te werken en/of

(vervolgens) gedurende tenminste tien minuten, althans langere tijd:

* met zijn/hun volle gewicht op (de rug en/of de zij van) die [slachtoffer] te

gaan zitten/liggen en/of

* met zijn/hun arm(en) een nekklem aan te leggen om de nek van die [slachtoffer]

en/of deze nekklem (strak) vast te houden en/of

* de arm(en) van die [slachtoffer] op zijn rug te draaien en/of (strak) op zijn

rug te houden, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;

artikel 47 Wetboek van Strafrecht;

art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een

veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 02 september 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in

vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon

(te weten: [slachtoffer]) naar de grond hebben/heeft

gewerkt en/of

(vervolgens) gedurende tenminste tien minuten, althans langere tijd:

* met zijn/hun volle gewicht op (de rug en/of zij van) die [slachtoffer] is/zijn

gaan zitten/liggen en/of

* met zijn/hun arm(en) een nekklem aan heeft/hebben gelegd om de nek van die

[slachtoffer]

en/of deze nekklem (strak) heeft/hebben vastgehouden en/of

* de arm(en) van die [slachtoffer] op zijn rug heeft/hebben gedraaid en/of (strak)

op zijn rug gehouden, waardoor deze [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft ondervonden tengevolge waarvan deze is overleden, althans zwaar lichamelijk letsel (hartfalen, tengevolge van adembelemmering en/of zuurstoftekort en/of een opgerekt hart en/of bloedstuwing in de inwendige organen) heeft bekomen;

artikel 47 Wetboek van Strafrecht;

art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht

meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of

een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 02 september 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in

vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door roekeloos, in elk

geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend slachtoffer] naar de grond te werken en/of

(vervolgens) gedurende tenminste tien minuten, althans langere tijd:

* met zijn/hun volle gewicht op (de rug en/of de zij van) die [slachtoffer] te

gaan zitten/liggen en/of

* met zijn/hun arm(en) een nekklem aan te leggen om de nek van die [slachtoffer]

en/of deze nekklem (strak) vast te houden en/of

* de arm(en) van die [slachtoffer] op zijn rug te draaien en/of (strak) op zijn

rug te houden, waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat die

[slachtoffer] zodanig letsel, te weten: hartfalen (tengevolge van adembelemmering

en/of zuurstoftekort en/of een opgerekt hart en/of bloedstuwing in de

inwendige organen), heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is

overleden;

artikel 47 Wetboek van Strafrecht;

art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht

3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1 Het standpunt van de verdediging (1)

De verdediging heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie met de vervolging van verdachte de beginselen van een behoorlijk proces heeft geschonden. Volgens de raadsman van verdachte is in deze zaak sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel, nu de bij het incident betrokken politieambtenaren [B] en [A] - in tegenstelling tot verdachte en zijn collega-beveiligers - nooit zijn aangemerkt als verdachten, doch van begin af aan de status van getuige hebben gekregen.

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vervolging van de verdachte niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vervolging.

3.3 Het oordeel van de rechtbank.

Voorop staat dat art. 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de officier van justitie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekent met betrekking tot de vraag of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De officier van justitie is bevoegd op gronden aan het algemeen belang ontleend van vervolging af te zien. Indien de officier van justitie tot vervolging overgaat, staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter, tenzij de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde, waaronder het gelijkheidsbeginsel. In dat geval kan het recht tot strafvordering vervallen.

De enkele omstandigheid dat derden niet zijn vervolgd kan echter op grond van vaste jurisprudentie geen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging tegen de verdachte meebrengen. Meer in het bijzonder brengt de aangevoerde omstandigheid dat de verdachte wel en - bij hetzelfde feitencomplex betrokken - derden niet zijn vervolgd, op zichzelf geen schending van het gelijkheidsbeginsel mee en staat dat niet aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in haar vervolging in de weg.

De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie, gelet op de aanwijzingen die er met betrekking tot de toedracht van het feit op het moment van die beslissing bestonden, in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de bij het fatale incident betrokken beveiligers, waaronder verdachte, als verdachten van een strafbaar feit dienden te worden aangemerkt. Reeds in de beginfase van het opsporingsonderzoek bestonden immers aanwijzingen dat de betrokkenheid van de beveiligers enerzijds en de politieambtenaren anderzijds zowel in tijdsduur als wat betreft met betrekking tot [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) verrichte handelingen duidelijk van elkaar verschilden, welk onderscheid overigens door nader onderzoek werd bevestigd. Gelet op het voorgaande kan de door de officier van justitie gedane waardering van die rolverdeling geenszins als onredelijk worden aangemerkt.

Uit het voornoemde volgt dat naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet is gebleken van een schending van het gelijkheidsbeginsel, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.

Overigens acht de rechtbank enige opmerkingen over het optreden van de verbalisanten [A] en [B] hier wel op zijn plaats. Daartoe strekt het volgende.

Van het feit dat er 16 tot 18 minuten zijn verstreken tussen de oproep van [verdachte 3] om 00.57 uur om assistentie en de komst van de politie kan, naar het oordeel van de rechtbank, niemand een verwijt worden gemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat bij die melding een misverstand is ontstaan, waardoor niet met spoed politie ter plaatse is gestuurd. De beide verbalisanten die ter plaatse werden gestuurd wisten in ieder geval niet dat er spoed bij was en wisten ook niet precies waar ze op het Malieveld moesten zijn. De politie is gearriveerd tussen 01.13 en 01.15 uur.

Naar het oordeel van de rechtbank was het optreden van de verbalisanten toen zij eenmaal ter plaatse waren gearriveerd niet duidelijk en weinig doortastend. Zo zijn de beveiligers op/naast [slachtoffer] blijven liggen terwijl deze al door verbalisant [B] geboeid was. Of dit nu al dan niet op verzoek van de verbalisanten is gebeurd, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Echter, wat hier ook van zij, vast staat dat verbalisant [B] de beveiligers in ieder geval niet heeft verzocht van [slachtoffer] af te gaan en er derhalve impliciet mee heeft ingestemd dat [slachtoffer] nog steeds werd vastgehouden terwijl hij al geboeid was. Dusdoende hebben de verbalisanten niet direct de verantwoordelijkheid voor [slachtoffer] overgenomen.

Wat de rechtbank echter met name kwalijk acht is dat de verbalisanten zich direct na aankomst in het geheel niet met [slachtoffer] hebben beziggehouden en zich niet terstond hebben vergewist van zijn toestand. Daartoe was immers alle aanleiding: de verbalisanten hebben verklaard dat zij zelf zagen dat [slachtoffer] onder drie man lag. Dat de verbalisanten zich desondanks niet eerder hebben vergewist van de toestand van [slachtoffer] is, naar het oordeel van de rechtbank, zeer ongelukkig.

4. De beoordeling van de tenlastelegging (2)

4.1 Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het aan verdachte onder primair tenlastegelegde feit vrijspraak dient te volgen, omdat bij verdachte het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak.

Volgens de officier van justitie dient verdachte ter zake van het hem subsidiair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van mishandeling, te worden veroordeeld. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de door verdachte en zijn medeverdachten gepleegde handelingen, te weten het naar de grond brengen van [slachtoffer], het gedurende langere tijd op die [slachtoffer] liggen/zitten, het aanbrengen en houden van een nekklem en het op de rug draaien en houden van de armen, door hen zijn gepleegd met het opzet om aan [slachtoffer] pijn en letsel toe te brengen.

Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachten in ieder geval voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en letsel hebben gehad. Gelet op de in deze gepleegde handelingen kan het immers volgens de officier van justitie niet anders dan dat zij de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] tengevolge daarvan pijn en/of letsel zou ondervinden bewust hebben aanvaard.

Wat betreft het causale verband tussen de handelingen van verdachte en het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer] is de officier van justitie de mening toegedaan dat dit verband op grond van de NFI-rapportage van arts-patholoog dr. Kubat, alsmede de door deze daaromtrent ter zitting afgelegde verklaring, voldoende is komen vast te staan.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van alle varianten op de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. De door verdachte en zijn medeverdachten gebezigde technieken zijn juist bedoeld om verzet te breken zonder dat daarbij pijn en/of letsel ontstaat bij degene die aldus in bedwang wordt gehouden. De verdachten hebben die technieken met de grootste zorgvuldigheid uitgevoerd. Gelet op het voorgaande kan dan ook niet gezegd worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel aan [slachtoffer] en evenmin dat hij schuld heeft aan de dood van [slachtoffer].

Daarbij is door de verdediging aangevoerd dat het causale verband tussen de handelingen van de verdachte en het overlijden van [slachtoffer] niet bewezen kan worden.

Ook heeft de verdediging gewezen op het rapport van dr. Shorrock, welk rapport melding maakt van een ernstige verwijding van de linkerhartkamer. Volgens voornoemde deskundige vormt een dergelijke verwijding een aanwijzing voor het bestaan van een preëxistent hartlijden bij [slachtoffer].

Tenslotte heeft de verdediging ter terechtzitting aangevoerd dat de dood van [slachtoffer] (mede) het gevolg kan zijn geweest van hartritmestoornissen.

4.3 Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beoordeling van de zaak gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.

4.3.1 De feiten

In de avond van 1 september 2007 heeft op het Malieveld te Den Haag het Beatstad festival plaatsgevonden. Omstreeks 00.00 uur was dit evenement geëindigd en hadden de laatste bezoekers, met uitzondering van de VIPgasten, het terrein verlaten.(3) De debriefing had inmiddels plaatsgevonden(4) en de EHBO-post was vertrokken.(5) Om 00.30 uur heeft [C], directeur van het organisatiebureau verantwoordelijk voor Beatstad, de opdracht gegeven de bars in de VIPtent te sluiten. Kort hierop deed zich een incident voor bij de bar op het VIPdek. Eén van de gasten, naar later bleek [slachtoffer], intimideerde en beledigde barmedewerksters nadat hem te kennen was gegeven dat er geen bier meer werd geschonken. [C] heeft toen aan de op het VIPdek aanwezige beveiligers van [X] gevraagd [slachtoffer] uit de VIPtent te verwijderen.(6)

Om 00.43 uur meldde beveiligingsmedewerker [verdachte 3] aan het centrale meldpunt van de beveiliging van het Beatstadfestival dat hij een uitzetting deed vanaf het VIPterras.(7) Deze uitzetting betrof [slachtoffer]. [verdachte 3] en zijn collega [D] hebben [slachtoffer] tezamen met een medewerker van het organisatiebureau genaamd [E], de trap af richting uitgang geleid.(8) [E]heeft verklaard dat [slachtoffer] hem amicaal benaderde, kennelijk een 'vriend' in hem zag en een arm om hem heen sloeg. Verder zou [slachtoffer] zelf de trap af zijn gelopen. Onderaan de trap sloeg de stemming van [slachtoffer] echter geheel om, waarop [E]tegen [verdachte 3] en [D] heeft gezegd "hij is voor jullie" en weer het VIPdek is opgegaan.(9) [slachtoffer] heeft toen aan de beveiligers gemeld dat hij voor zijn vertrek eerst nog wilde plassen, hetgeen deze hem toestonden. Ondertussen had [verdachte 2], eveneens werkzaam bij [X], zich bij [verdachte 3] en [D] gevoegd. Toen [slachtoffer] na zijn toiletbezoek trachtte langs de beveiliging te glippen en terug te keren naar het VIPdek, is hij door de drie beveiligingsmedewerkers naar buiten geduwd.(10) Buiten aangekomen was [slachtoffer] hevig geagiteerd en verzette hij zich tegen de verwijdering. [verdachte 3] en [verdachte 2] hebben hem toen tegen een afscheidingshek gezet teneinde hem aldus in bedwang te houden. Toen dit vanwege het door [slachtoffer] gepleegde verzet niet lukte, is door [verdachte 3] en [verdachte 2] in onderling overleg besloten om [slachtoffer] naar de grond te brengen. [verdachte 2] heeft met dat doel een nekklem aangelegd bij [slachtoffer] en deze is aldus door voornoemde [verdachte 3] en [verdachte 2] naar de grond gebracht. [D] heeft bij voornoemde actie geassisteerd. Verdachte [verdachte 2] is vervolgens vanaf de linkerkant haaks tegen/op het lichaam van [slachtoffer] gaan liggen, waarbij hij met zijn linkerelleboog op de grond steunde en met zijn borstkas op de schouders van [slachtoffer] leunde. Op dat moment hield hij nog steeds met zijn linkerarm een nekklem om de nek van [slachtoffer], welke klem hij met zijn andere arm vasthield, teneinde [slachtoffer] onder controle te krijgen en te houden. [verdachte 3] heeft de benen van [slachtoffer] gekruist, deze tussen zijn knieën geplaatst en is vervolgens op de voeten van [slachtoffer] gaan zitten. Hij heeft verder de rechterhand van [slachtoffer] in een (pols)klem vastgepakt.(11) Vervolgens heeft [verdachte 3] omstreeks 00.57 uur het centrale meldpunt verzocht om politieassistentie ten behoeve van de aanhouding van [slachtoffer].(12)

Mevrouw [F], medewerkster van het meldpunt van het Beatstadfestival, heeft naar aanleiding van het verzoek van verdachte [verdachte 3] omstreeks 01.01 uur het alarmnummer 112 gebeld.(13)

Nadat [verdachte 3] om politieassistentie ten behoeve van de aanhouding had gevraagd, is verdachte [verdachte 1], de projectleider van de beveiliging van het festival, erbij gekomen om zich van de situatie op de hoogte te stellen. [verdachte 1] heeft verklaard (14) dat hij op dat moment een hem onbekende man (naar later bleek [slachtoffer]) op zijn linkerzij op de grond zag liggen en dat [verdachte 2] zich ter hoogte van de borst van die man bevond, daarbij op zijn billen zat, tegen [slachtoffer] aanleunde en met zijn linkerarm een klem had aangelegd om de nek of het hoofd van [slachtoffer]. [verdachte 3] lag aan de linkerkant van die man en hield diens rechterarm in een polsklem. [verdachte 1] zag dat de man zich verzette en dat hij spartelde om los te komen. Toen [verdachte 1] vroeg wat [slachtoffer] had gedaan werd hem geantwoord dat hij een vrouw zou hebben geslagen en dat hij hen met de dood had bedreigd, hetgeen de reden voor de aanhouding zou zijn geweest. [verdachte 1] heeft vervolgens op het VIPterras navraag gedaan naar het slachtoffer van de mishandeling, hetgeen echter geen informatie heeft opgeleverd. Toen hij zich weer bij de twee andere verdachten voegde, bleek de feitelijke situatie zoals hij die eerder had waargenomen niet gewijzigd.

Verdachte [verdachte 2] heeft verklaard dat hij - terwijl hij [slachtoffer] gecontroleerd in de nekklem vasthield - op een gegeven moment heeft gehoord dat [slachtoffer] zei dat hij geen adem meer kreeg en dat [slachtoffer] zei: "Kankerlijers als je me loslaat maak ik je af."(15) Verdachte [verdachte 2] heeft toen zijn arm wat naar boven geschoven zodat [slachtoffer] meer lucht kreeg. Hij bleef wel met zijn arm de nek van [slachtoffer] omklemmen. [verdachte 2] voelde dat [slachtoffer] wat rustiger werd. Hij hoorde af en toe rochelende geluiden en had het idee dat [slachtoffer] een beetje aan het overgeven was. [verdachte 2] voelde ook wat kwijl op zijn arm. Hij hoorde later dat [slachtoffer] mogelijk 'in zijn broek gescheten' had. Volgens [verdachte 2] stopte het verzet van [slachtoffer] twee à drie minuten voordat de politie kwam.(16) Blijkens zijn verklaring heeft [verdachte 1] bij terugkomst van het VIPterras aan [verdachte 2] en [verdachte 3] gevraagd of zij de situatie nog onder controle hadden en werd hem verteld dat dat het geval was. [verdachte 2] heeft [verdachte 1] gezegd dat de man over zijn arm gespuugd zou hebben. [verdachte 1] hoorde de man zeggen "Jullie gaan dood" en hij zag dat de man zich hevig ging verzetten. [verdachte 1] zag dat [verdachte 3] moeite had om de armklem te houden en toen heeft hij ingegrepen. Hij heeft zijn rechterknie op de rechterzij van [slachtoffer] geplaatst en diens rechterarm gepakt zodat [verdachte 3] zijn grip op die arm kon vernieuwen. [verdachte 1] heeft vervolgens de woordvoerder van de politie gebeld om te vragen of er nog een koppeltje op het veld was om de man over te nemen. Dat bleek niet het geval.(17) Nadat [verdachte 1] zijn knie op de zij van [slachtoffer] had geplaatst zag hij de zwaailichten van de politiewagen het Malieveld naderen en heeft hij vervolgens de linkerarm van [slachtoffer] onder diens lichaam vandaan getrokken, teneinde op enig moment het boeien door de politieambtenaren te vergemakkelijken.(18)

Blijkens de verklaring van [G]duurde het lang voordat de politie kwam, minimaal een kwartier. Dat wist hij omdat hij bij de centrale had laten navragen hoe laat zij om de politie gevraagd hadden.(19)

Verbalisanten [B] en [A] arriveerden tussen 01.13 uur en 01.15 uur ter plaatse. [B] heeft verklaard dat hij, toen hij ter plaatse aankwam, in een donkere nis naast de VIPtent een drietal beveiligers zag liggen. Verder zag hij met behulp van zijn maglite dat deze mannen kennelijk op een vierde persoon lagen, nu hij onder voormeld drietal een stel benen zag uitsteken. Ook verbalisant [A] heeft verklaard dat hij onder de beveiligers een been van een vierde persoon zag uitkomen. Deze persoon lag half op zijn linkerzij, half op zijn buik. [verdachte 2] lag met zijn rug naar de verbalisanten toe, haaks op het lichaam van [slachtoffer]. [verdachte 3] lag op zijn zij links naast [slachtoffer], met zijn linkerbeen over het rechterbeen van [slachtoffer], en hield diens linkerarm stevig vast. [verdachte 1] lag aan de rechterzijde van [slachtoffer], met zijn heup op de grond en met zijn bovenlichaam over [slachtoffer] heen.(20)

Verdachte [verdachte 2] heeft aan verbalisant [B] gevraagd om de handboeien om te doen, omdat [slachtoffer] erg agressief en dronken was.(21) [B] heeft vervolgens, nadat hij zich kort had laten informeren over de reden van de aanhouding, bij [slachtoffer] de handboeien aangelegd. [verdachte 3] en [verdachte 1] hadden de armen van [slachtoffer] met dit doel reeds op diens rug gedraaid en daar gehouden.(22) Verbalisant [A] is weggelopen teneinde de politieauto dichterbij te plaatsten zodat [slachtoffer] zonder veel ophef naar het bureau kon worden vervoerd.

Nadat de handboeien door [B] waren aangelegd, heeft deze op enige meters afstand van [slachtoffer] een kort gesprek met [D] gevoerd over het doen van aangifte van bedreiging tegen [slachtoffer].(23)

Een medewerkster van [X], mevrouw [H], heeft verklaard dat zij zag dat een meneer op de grond lag en dat [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 3] en twee agenten erbij waren, waarbij [verdachte 2] bij het bovenlichaam van de man lag, [verdachte 3] bij de benen en [verdachte 1] de boeien vast hield. Zij zag dat [verdachte 3] een gebaar naar haar maakte dat de broek van de man stonk.(24)

Toen verbalisant [A] was teruggekeerd - hetgeen volgens beide betrokken politieambtenaren hooguit anderhalve minuut kan hebben geduurd - hebben de politieambtenaren de drie beveiligers verzocht [slachtoffer] los te laten.(25) Toen [verdachte 3] aan dit verzoek voldeed, kreeg [B] - blijkens zijn verklaring - een beter zicht op [verdachte 2]. Verbalisant [B] zag dat [verdachte 2] met zijn linkerelleboog op de grond steunde en dat het strottenhoofd van [slachtoffer] geklemd zat in de binnenzijde van die elleboog. Daarnaast leunde [verdachte 2] met zijn bovenlichaam op [slachtoffer].(26) Op het moment dat de politieambtenaren [slachtoffer], nadat de beveiligers hem hadden losgelaten, wilden oprichten teneinde hem naar het politievoertuig te brengen, kregen zij direct het idee dat er iets mis was. [slachtoffer] vertoonde geen enkele reactie op het moment dat hij door de beveiligers werd losgelaten, noch toen hij door [B] en [A] werd opgepakt. Het gelaat van [slachtoffer] was grijs en de lippen waren blauw. Verder zat er zand en vocht in en rond de neus van [slachtoffer] en waren zijn ogen half open en waterig. Dit ziende hebben [B] en [A] meteen de handboeien verwijderd en - toen bleek dat [slachtoffer] niet meer ademde en geen hartslag meer had - zijn zij de reanimatie gestart.(27) Om 01.19 uur meldde [A] aan de meldkamer van de politie het starten van die reanimatie en verzocht hij een ambulance te sturen naar hun locatie. Omstreeks 11 minuten later arriveerde de (eerste) ambulance ter plaatse, om 01.46 was [slachtoffer] gereanimeerd en werd hij in de ambulance geplaatst. Deze ambulance vertrok om 01.49 uur met [slachtoffer], die op dat moment weer een hartslag had, naar het Bronovo-ziekenhuis.(28) Ondanks voornoemde, geslaagde reanimatie is [slachtoffer] echter, na overplaatsing naar het Leids Universitair Medisch Centrum, op 2 september 2007 om 19.40 uur overleden.(29)

4.3.2 De juridische beoordeling

Ter zake van het primaire en subsidiair feit (-zware- mishandeling met de dood tot gevolg) merkt de rechtbank op dat het opzet van verdachte gericht moet zijn op het toegebrachte letsel en niet op de dood van [slachtoffer].

Uit het dossier blijkt dat medewerkers van het beveiligingsbedrijf deel hebben genomen aan (voor)overleg met de organisatie van het Beatstad festival en de politie. De op 1 en 2 september 2007 op het festival werkzame beveiligers hadden tot taak het bewaken van de rust en handhaven van de orde. Beveiligers zoals in casu werknemers van [X], hebben echter geen bij die taak behorende mogelijkheden/bevoegdheden tot aanhouding van personen, zoals politieagenten. Zij zijn, gelijk iedere andere burger, weliswaar bevoegd een persoon op heterdaad aan te houden, maar hebben geen verdergaande bevoegdheden en middelen, zoals bijvoorbeeld handboeien, waarvan het gebruik wettelijk is voorbehouden aan de politie. Toen [slachtoffer] lastig werd en zich ging verzetten tegen zijn verwijdering was het evenement zo goed als afgelopen en was de politie, die eerder op het terrein aanwezig was, reeds vertrokken.

Gelet op het voorgaande was het derhalve op het moment dat het incident met [slachtoffer] zich voordeed, de taak van de beveiligers [slachtoffer] te verwijderen van het terrein.

Dat kan ook worden afgeleid uit de eerdergenoemde verklaring van [E]die nadat [slachtoffer] de trap af was geleid en onderaan de trap weer agressief werd, de beveiligers heeft gezegd: "Hij is voor jullie." (30) De rechtbank begrijpt deze opmerking aldus dat [E]aan de beveiligers verzocht om [slachtoffer] naar buiten te geleiden.

[slachtoffer] was een 18-jarige, 1, 95 m lange en 124 kg zware jongeman. (31) Blijkens de verklaringen van verdachten [verdachte 3] en [verdachte 2] hebben zij [slachtoffer] meermalen aangezegd te vertrekken, maar heeft deze daaraan geen gevolg gegeven. [slachtoffer] toonde vervelend gedrag richting de verdachten en bleef zich verzetten. De sfeer werd steeds grimmiger en de situatie was er naar het oordeel van de rechtbank niet meer naar dat de verdachten met [slachtoffer] gingen onderhandelen, zoals de officier van justitie heeft gesuggereerd. [slachtoffer] was op dat moment niet meer voor rede vatbaar. Bij gebrek aan middelen alsmede gelet op hun handhavende taken hebben de verdachten ervoor gekozen om het van [slachtoffer] uitgaande, hinderlijke gedrag te neutraliseren. Zij hebben met dat doel [slachtoffer] naar de grond gebracht, hem daar door twee man onder controle gebracht middels een nekklem, het zitten op de voeten en het vastpakken van een arm. Op een later moment is [verdachte 1] erbij gekomen om [verdachte 2] en [verdachte 3] te helpen door een knie op de rechterzij van [slachtoffer] te plaatsen.

De rechtbank acht voornoemd handelen van de verdachten op zich gerechtvaardigd gegeven de situatie van dat moment, waarin zij te maken hadden met een grote, sterke jongeman, die verzet bood en niet voor rede vatbaar was, alsmede gezien het feit dat zij voor de uitoefening van hun taak geen andere, minder ingrijpende middelen (meer) ter beschikking hadden om [slachtoffer] onder controle te krijgen.

Naar het oordeel van de rechtbank is die rechtvaardiging echter aan het handelen van verdachte en zijn medeverdachten komen te ontvallen toen de hiervoor omschreven situatie langer voortduurde. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

Zoals aangegeven duurde het lang voordat de politie kwam. De verdachten waren zich hier ook van bewust: zij hebben allen verklaard dat het erg lang duurde. Voorts blijkt uit de verklaring van [G] dat zij ook nogmaals met hun eigen centrale hebben gebeld om te vragen waar de politie bleef.(32) Tot de aankomst van de politie viel [slachtoffer] onder verantwoordelijkheid van de verdachten. De verdachten hebben [slachtoffer] tot de komst van de politie, derhalve zo'n 16 tot 18 minuten, op de bovenomschreven wijze vastgehouden. Gedurende die tijd heeft [slachtoffer] op enig moment aangegeven dat hij, kennelijk vanwege de nekklem, geen lucht (meer) kreeg, dat de verdachten hem los moesten laten en dat hij ze anders dood zou maken.

Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de verdachten na deze woorden niet meteen genegen waren [slachtoffer] veel ruimte te geven, hadden zij zich naar het oordeel van de rechtbank er toch van moeten vergewissen of het vanaf dat moment nog wel goed ging met [slachtoffer]. Dit klemt temeer nu [verdachte 2] heeft aangegeven dat hij [slachtoffer] op enig moment hoorde rochelen en dat hij spuug/kwijl op zijn arm voelde. Dit heeft hij vervolgens aan [verdachte 1] gemeld. Voorts heeft [verdachte 2] volgens zijn eigen verklaring gemerkt dat het verzet enkele minuten voor de komst van de politie stopte. Toen [verdachte 1] zijn knie op de zij van [slachtoffer] plaatste en de arm van [slachtoffer] vastpakte zodat [verdachte 3] de armklem kon verstevigen wist hij dat [verdachte 3] en [verdachte 2] [slachtoffer] al langere tijd onder controle hadden en eveneens (van [verdachte 2]) dat [slachtoffer] had gerocheld en gespuugd/gekwijld.

Verder volgt uit de eerdergenoemde verklaring van mevrouw [H] dat [verdachte 3] haar erop wees dat de broek van [slachtoffer] stonk. Kennelijk heeft [slachtoffer] zijn ontlasting dus niet op kunnen houden en was dat [verdachte 3] opgevallen.

Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachten derhalve signalen hebben gekregen die voor hen aanleiding hadden moeten zijn zich op de hoogte te stellen van het welzijn van [slachtoffer]. Dat hebben zij echter niet gedaan. Vooral [verdachte 2] had daarvoor wel degelijk de mogelijkheid, nu hij zich ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer] bevond. [verdachte 3] en [verdachte 1] hebben zich evenmin bekommerd om de gezondheidstoestand van [slachtoffer]. De verklaring van verdachte [verdachte 3] dat [slachtoffer] zich voortdurend heeft verzet en dat [verdachte 3] tot het laatste moment het gevoel had dat hij op een rodeostier reed, acht de rechtbank gelet op de verklaringen van de medeverdachten, de verbalisanten en andere getuigen niet aannemelijk: allen verklaren dat de verdachten [slachtoffer] onder controle hadden en dat het rustig was.(33) Geen van de verdachten heeft zich op enig moment afgevraagd of het nog wel noodzakelijk was om [slachtoffer] op dezelfde wijze vast te houden of dat het wellicht mogelijk was om hun greep op [slachtoffer] te laten verslappen dan wel hem geheel los te laten. Vast staat dat de verdachten geen onderling overleg hebben gevoerd met betrekking tot voornoemde gezondheidstoestand.

In het voorgaande schuilt de kern van het verwijt dat de rechtbank de verdachten maakt: ondanks de signalen die [slachtoffer] gaf (hij heeft gezegd dat hij geen adem meer kreeg, hij ging rochelen en spugen) en de omstandigheid dat zowel [verdachte 2] als [verdachte 1] hebben opgemerkt dat [slachtoffer] zich op enig moment niet of nauwelijks meer verzette en [verdachte 3] heeft opgemerkt dat [slachtoffer] zijn ontlasting kennelijk had laten lopen, bleven verdachten [slachtoffer] gedurende langere tijd onverminderd strak vasthouden. Daardoor was het handelen van verdachte en zijn medeverdachten niet langer gerechtvaardigd en is hun handelen strafbaar geworden.

Kwalificatie

De vraag is vervolgens hoe dit handelen gekwalificeerd dient te worden. Daartoe strekt het volgende.

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet bewezen is dat het opzet (in de zin van: de bedoeling) van de verdachten erop gericht was dat [slachtoffer] op 1 september 2007 ten gevolge van hun handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

De vraag die vervolgens beantwoord dient worden is of [verdachte 2], [verdachte 1] en [verdachte 3] hebben gehandeld met voorwaardelijk opzet, dat wil zeggen of zij zich willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg (het zwaar lichamelijk letsel in de vorm van hartfalen) door hun gedrag - het tegen de grond in bedwang houden als hiervoor omschreven - zou intreden.

Hiervoor is allereerst van belang of de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk was te achten.

Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dat het geval is. Het is evident dat indien een slachtoffer liggend op de grond op zijn zij wordt vastgehouden door drie personen waarbij er één een nekklem heeft aangelegd en de andere twee het slachtoffer dusdanig controleren dat het slachtoffer zich niet aan die greep kan onttrekken en deze greep onafgebroken gedurende 16-18 minuten blijft voortduren, dit zeer wel kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Deze door verdachte en zijn medeverdachten toegepaste controletechnieken brengen immers het risico met zich mee van obstructie van de ademhaling. Indien deze controletechniek langere tijd voortduurt, zoals in casu is geschied, en deze bovendien in combinatie met en door meerdere personen wordt verricht, is de kans aanmerkelijk dat het slachtoffer, nu het gedurende langere tijd niet goed adem kan halen, een zuurstoftekort oploopt dat in het uiterste geval kan resulteren in verstikking van het aldus gefixeerde slachtoffer.

De tweede vraag die dan beantwoord dient te worden is of de verdachte en zijn medeverdachten die aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ook willens en wetens hebben aanvaard.

Ter beantwoording van die vraag overweegt de rechtbank dat naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.(34)

Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich in casu voor: de door verdachte en zijn medeverdachten toegepaste controletechnieken zijn, nu deze 16 tot 18 minuten voortduurden, naar hun aard dusdanig geschikt om obstructie van de ademhaling teweeg te brengen, met alle daaruit voortvloeiende ernstige lichamelijke gevolgen van dien, dat de aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel reeds uit de aard van de handelingen blijkt.

Hoewel de rechtbank derhalve, gelet op voormelde overwegingen van oordeel is dat het voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel reeds uit de aard van de door verdachte en zijn medeverdachten verrichte handelingen kan worden afgeleid, merkt zij ten overvloede op dat er naar haar mening bij alle drie de verdachten ook bijkomende omstandigheden waren waaruit blijkt dat zij de aanmerkelijke kans hebben aanvaard. Ten eerste verdient in dit kader vermelding dat de wetenschap, dat die toegepaste controletechniek de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt, bij verdachten mag worden verondersteld aanwezig te zijn, met name gelet op hun functie en hun langdurige ervaring als beveiliger en hun bekendheid met dit soort situaties.

Verder wist verdachte [verdachte 2] dat [slachtoffer] op enig moment geen adem meer kreeg (dit had [slachtoffer] hem immers gezegd) en heeft hij desondanks niet voldoende adequaat gehandeld: hij heeft zijn greep even verslapt maar die later weer aangetrokken. Ook heeft hij [slachtoffer] rochelende geluiden horen maken en heeft hij gevoeld dat [slachtoffer] moest overgeven/kwijlen. Hij heeft verklaard dat 2 à 3 minuten voor de komst van de politie het verzet stopte en heeft desondanks niet losgelaten.

Toen verdachte [verdachte 1] te hulp schoot wist hij dat zijn collega's [slachtoffer] al enige tijd gecontroleerd op de grond hielden en dat [slachtoffer] op de arm van [verdachte 2] had gekwijld/gespuugd. Desalniettemin heeft hij zijn knie op de zij van [slachtoffer] geplaatst en de arm van [slachtoffer] vastgepakt zodat [verdachte 3] de armklem kon verstevigen en zodoende heeft [verdachte 1] [slachtoffer] verder gecontroleerd.

Verdachte [verdachte 3] wist dat de broek van [slachtoffer] stonk en dat [slachtoffer] kennelijk zijn ontlasting niet op had kunnen houden.

Alle verdachten hebben derhalve signalen gekregen waaruit zij hadden kunnen/moeten afleiden dat het niet goed ging met [slachtoffer] en alle drie hebben zij deze signalen genegeerd c.q. hebben zij onvoldoende adequaat gereageerd. Ook daaruit valt af te leiden dat zij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] hebben aanvaard.

Medeplegen

Zoals de rechtbank in het vorenstaande al impliciet heeft aangegeven is naar haar oordeel bij de drie verdachten sprake van medeplegen. Medeplegen vereist nauwe en bewuste samenwerking tot het verrichten van de strafbare gedraging. Niet nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen verrichten.

In casu hield verdachte [verdachte 2] [slachtoffer] in een nekklem en zorgden [verdachte 3] en [verdachte 1] er voor dat [slachtoffer] ook gecontroleerd bleef en zich niet aan die nekklem kon onttrekken. Deze samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank dusdanig nauw en volledig dat van medeplegen sprake is.

Causaal verband

Voor de beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen het door verdachte en zijn medeverdachten in bedwang houden van [slachtoffer] en de dood van [slachtoffer] is volgens vaste jurisprudentie de maatstaf of dat overlijden redelijkerwijs aan hen kan worden toegerekend. Indien de gedragingen van de verdachten naar hun aard geschikt waren om het uiteindelijk resultaat teweeg te brengen of het risico daarop in relevante mate heeft verhoogd, doorbreken tussenkomende factoren - bijvoorbeeld op dit gedrag volgende fouten van derden - de causaliteitsketen in beginsel niet. Het voorgaande wordt in zijn algemeenheid zelfs niet anders in het geval de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.

In het kader van de beoordeling of in onderhavige zaak sprake is van een causaal verband als vooromschreven, is in het bijzonder het op 25 september 2007 door dr. Kubat, arts-patholoog en als zodanig aan het NFI verbonden, opgemaakte deskundigenrapport van belang. De in dit rapport neergelegde bevindingen zijn door haar ter terechtzitting van 21 januari 2009 nader toegelicht.

Dr. Kubat heeft sectie op [slachtoffer] verricht op 4 september 2007. Blijkens haar rapport en haar verklaring als deskundige ter terechtzitting is het startmechanisme dat heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] gelegen in het zuurstoftekort. Als gevolg van dat zuurstoftekort raakte de hartspier beschadigd en verwijdde de hartklep. Daardoor ontstond hartfalen. Door het hartfalen ontstond vochtophoping en bloedstuwing in de longen.

Het ernstig zuurstoftekort heeft geleid tot verstikking. Die verstikking heeft geleid tot ernstige verstoring van de hersenfuncties, welke storing het reanimatiebehoeftig worden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt.

Een dood door verstikking valt, blijkens de verklaring van dr. Kubat ter terechtzitting, in het algemeen niet te bewijzen. Zij heeft echter vastgesteld dat bij [slachtoffer] stipvormige bloedingen in de bindvliezen van de oogleden waren ontstaan, alsmede vochtophoping in de hersenen, welke bevindingen volgens dr. Kubat passen bij levensbedreigend zuurstoftekort, oftewel verstikking.

Dr. Kubat heeft verder aangegeven dat de verstikkingsdood kan intreden indien één of meerdere personen tijdens het 'in bedwang houden' op de romp van [slachtoffer] heeft/hebben geleund of gezeten, hetgeen tot een belemmering van de bewegelijkheid van de borstkas kan leiden en daardoor tot een ernstige verstoring van de ademhaling. Dit resulteert uiteindelijk in verstikking. Bij een dergelijke handeling wordt ook de bloedstroom belemmerd en dat kan leiden tot bloedstuwing in het hoofd-hals gebied. Dit zou de grote hoeveelheid stipvormige bloedingen in de bindvliezen van de oogleden mede kunnen verklaren.

Ook het omklemmen van de hals/nek resulteert in belemmering van de ademhaling en draagt bij aan verstikking. De mate van de bijdrage van elk van deze twee mechanismen aan de verstikking is op grond van de sectiebevindingen evenwel niet aan te geven.

Voor een preëxistente, niet bekende hartafwijking zijn (bij het macroscopisch en bij het microscopisch uitgevoerde onderzoek) door dr. Kubat geen aanwijzingen gevonden.

Daarnaast volgt uit de resultaten van het bij het sectierapport gevoegde toxicologisch onderzoek dat alcohol en drugs geen rol hebben gespeeld bij het overlijden van [slachtoffer].

De arts-patholoog concludeert dan ook dat de bevindingen van de sectie op het lichaam van [slachtoffer] passen bij verstikking als doodsoorzaak en dat een andere doodsoorzaak niet werd gevonden.

Voor wat betreft de door de verdediging met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer] gevoerde verweren overweegt de rechtbank tot slot als volgt.

Ten aanzien van de voorlopige rapportage van dr. Shorrock heeft dr. Kubat ter terechtzitting verklaard dat zij het niet eens is met diens bevindingen voorzover die betrekking hebben op de verwijding van de linkerhartkamer. In dat kader heeft zij aangegeven dat ten tijde van haar onderzoek (d.d. 4 september 2007) aan het nog niet gemanipuleerde hart de linkerhartkamer niet dusdanig was verwijd. Uit de reconstructie blijkt dat de verwijding op dat moment maximaal 3 cm was, hetgeen vaker wordt gezien bij verstikking. Voorts heeft zij verklaard dat zij de spier tijdens haar onderzoek heeft opgerekt, zodat dr. Shorrock enkele dagen later op 7 september 2007 de spier niet meer kon beoordelen op basis van lijkstijfheid. De ingetreden lijkstijfheid wordt namelijk ongedaan gemaakt door aan die spier te trekken zoals zij heeft gedaan.

De rechtbank acht de verklaring van dr. Kubat voor de door dr. Shorrock aangetroffen (grotere) verwijding van de linkerhartkamer op dit punt aannemelijk. De rechtbank ziet in de door dr. Shorrock aangetroffen verwijding -anders dan dr. Shorrock- geen aanwijzing dat bij [slachtoffer] sprake kan zijn geweest van een preëxistente hartkwaal.

Tenslotte gaat de rechtbank ook voorbij aan de stelling dat mogelijk sprake was van een hartritmestoornis. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze stelling door de verdediging eerst ter terechtzitting is ingenomen en op geen enkele wijze nader is onderbouwd. De getuige-deskundige heeft weliswaar ter terechtzitting verklaard dat het bestaan van hartritmestoornissen niet kan worden vastgesteld bij een sectie en dat derhalve op grond van de bevindingen niet met absolute zekerheid kan worden uitgesloten dat een dergelijke stoornis zich tijdens het incident bij [slachtoffer] voor het eerst heeft geopenbaard, maar heeft daarin geen aanleiding gezien haar conclusie betreffende de doodoorzaak van [slachtoffer] te herzien.

De sectie heeft aangetoond dat van een preëxistent hartlijden geen sprake is geweest. Daar komt bij dat de ouders van [slachtoffer] desgevraagd hebben aangegeven dat [slachtoffer] geen hartoperatie heeft ondergaan en geen hartkwaal had, waardoor in ieder geval het bestaan van een zich reeds op enigerlei wijze gemanifesteerd hartprobleem kan worden uitgesloten. Gelet op het voorgaande, alsmede de omstandigheid dat de aan de dood van [slachtoffer] voorafgaande feitelijkheden - waaronder de mededeling van [slachtoffer] dat hij tengevolge van de door de verdachten toegepaste controletechnieken geen adem meer kon halen - verstikking als doodsoorzaak ondersteunen, dient de mogelijkheid dat [slachtoffer] tengevolge van spontaan optredende en zich die avond voor het eerst manifesterende hartritmestoornissen de dood heeft gevonden, naar het oordeel van de rechtbank als hoogst onwaarschijnlijk terzijde te worden gesteld.

Naar het oordeel van de rechtbank is mede gelet op de nadere toelichting ter terechtzitting, sprake van een deugdelijk onderbouwde rapportage omtrent de doodsoorzaak van [slachtoffer]. De rechtbank sluit zich aan bij voornoemde conclusies van de getuige-deskundige dr. Kubat en maakt die tot de hare.

De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de doodsoorzaak van [slachtoffer] is gelegen in hartfalen als gevolg van zuurstoftekort en dat dit zuurstoftekort is ontstaan als gevolg van de handelingen van verdachten zoals in de bewijsmiddelen weergegeven (de gecontroleerde zijligging waarin [slachtoffer] zich gedurende tenminste 16 minuten heeft bevonden in combinatie met de eveneens gedurende die tijd rond zijn hals vastgehouden nekklem).

Het zuurstoftekort heeft de causale keten die heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer] in gang gezet.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht onder primair ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat

hij op 02 september 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in

vereniging met anderen aan een persoon genaamd

[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te

weten: hartfalen, tengevolge van adembelemmering en zuurstoftekort en

een opgerekt hart en bloedstuwing in de inwendige organen), hebben

toegebracht, door opzettelijk: die [slachtoffer] naar de grond te werken en

(vervolgens) gedurende tenminste tien minuten, althans langere tijd:

* op die [slachtoffer] te zitten/liggen en

* met hun arm(en) een nekklem aan te leggen om de nek van die [slachtoffer]

en deze nekklem (strak) vast te houden en

* de arm(en) van die [slachtoffer] op zijn rug te draaien en (strak) op zijn

rug te houden,

terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad.

5. De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit dan wel van de verdachte uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6. De straf/maatregel

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en zijn medeverdachten waren op 1 en 2 september 2007 als beveiligers werkzaam op het Beatstad festival in Den Haag. Zij hebben zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer], terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Dit feit heeft groot leed en verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden van [slachtoffer]. Welke ingrijpende gevolgen dit feit heeft gehad blijkt met name uit de slachtofferverklaring, zoals die namens de beide ouders en de broer van [slachtoffer], door de moeder ter terechtzitting is afgelegd. Het leven van de nabestaanden, die met grote liefde spraken over hun zoon en broer [slachtoffer], is door het feit voorgoed veranderd. Er is een leegte ontstaan die nooit meer kan worden opgevuld.

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 16 december 2008 waaruit blijkt dat verdachte geen relevant strafblad heeft.

Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport, d.d. 27 augustus 2008, opgesteld door de heer [I]. Hieruit blijkt dat het leven van verdachte door het gebeuren drastisch is veranderd. Verdachte is in behandeling bij PsyQ afdeling psychotrauma en gebruikt medicatie in verband met angst-, slaap- en concentratiestoornissen. Verdachte heeft sinds het gebeuren moeite met het uitvoeren van zijn werk als beveiliger. De rapporteur spreekt zijn zorgen uit over verdachte indien hij zijn baan zou kwijtraken.

De officier van justitie heeft ten aanzien van het subsidiair telastgelegde een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank acht het primair telastgelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hoewel de rechtbank daarmee uitgaat van een zwaarder feit dan de officier van justitie acht de rechtbank desondanks een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de door de officier van justitie geëiste duur niet passend. De rechtbank weegt daarbij nadrukkelijk mee dat uit de door verdachte afgelegde verklaringen blijkt dat het ook voor verdachte een ingrijpende gebeurtenis is geweest die voor altijd in zijn geheugen gegrift zal blijven. Voor de rechtbank is duidelijk dat het nimmer de intentie van verdachte is geweest om [slachtoffer] dusdanig letsel toe te brengen dat hij daardoor zou komen te overlijden.

De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat [slachtoffer] niet meewerkte aan zijn verwijdering en dat hij niet eenvoudig onder controle te brengen was. Daardoor waren verdachte en zijn medeverdachten gezien hun taak en gezien het feit dat de eerder aanwezige politie niet meer op het terrein was, genoodzaakt om op te treden. Daarbij acht de rechtbank van belang op te merken dat verdachte en zijn medeverdachten als professioneel beveiligers weliswaar verantwoordelijk waren voor de bewaking van de orde en de rust en derhalve voor het aanhouden van [slachtoffer], maar dat zij voor het optimaal uitvoeren van deze taak niet over de adequate middelen beschikten (zoals bijvoorbeeld handboeien). Zij konden derhalve niet anders dan [slachtoffer] met hun eigen lichaamskracht naar de grond brengen. Zoals hiervoor aangegeven is de rechtbank van oordeel dat hun optreden aanvankelijk ook gerechtvaardigd was. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de steun die verdachte en zijn medeverdachten als beveiligers in onderhavige zaak van de politie ontvingen, tekort is geschoten.

Tenslotte houdt de rechtbank er rekening mee dat het feit reeds in september 2007 heeft plaatsgevonden zodat aanmerkelijke tijd is verlopen voordat de zaak ter terechtzitting is behandeld.

Dit alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals hierna genoemd passend en geboden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een lange voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank ziet

-anders dan de officier van justitie- geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

7. De vordering van de benadeelde partij

7.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 9.986,24 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige (zijnde een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade). De officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat indien en voor zover verdachtes mededader(s) dit bedrag heeft/hebben betaald, verdachte van betaling zal zijn bevrijd ( hoofdelijke aansprakelijkheid ).

7.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vordering af te wijzen, nu verdachte naar het oordeel van de verdediging dient te worden vrijgesproken van het telastgelegde.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post immateriële schade ten bedrage van € 500,00, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.

De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 1, 2 en 3 (materiële kosten), van eenvoudige aard, zodat de benadeelde partij in zoverre in haar vordering kan worden ontvangen.

Dit deel van de vordering is voorts voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair bewezenverklaarde feit.

De rechtbank zal derhalve de vordering tot materiele schade toewijzen tot een bedrag van € 9.986,84. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering (zijnde een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade) niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de schade niet in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde feit.

De rechtbank zal ten aanzien van het toegewezen deel van de vordering bepalen dat indien en voor zover verdachtes mededader(s) dit bedrag heeft/hebben betaald, verdachte van betaling zal zijn bevrijd (hoofdelijke aansprakelijkheid).

Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:

- 14a, 14b, 14c, 47, 302 van het Wetboek van Strafrecht;

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank,

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder meer primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

medeplegen van zware mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden,

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde straf geheel in mindering zal worden gebracht;

in verzekering gesteld op: 2 september 2007,

in voorlopige hechtenis gesteld op: 5 september 2007,

welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 13 september 2007,

bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:

om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende [adres], een bedrag van € 9.986,84, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.

Dit vonnis is gewezen door

mrs. Bergman, voorzitter,

Spros en Meessen, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Molenaar, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2009.

(1) Zie ook de bij het proces-verbaal gevoegde pleitnota van de raadsman van de verdachte

(2) Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreffen dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1512/2007/33939 van politie Haaglanden, met bijlagen.

(3) Proces-verbaal van verhoor getuige [J], p. 147-148

(4) Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 1], p. 109

(5) Proces-verbaal van verhoor (getuige) [verdachte 3] door de rechter-commissaris, punt 8

(6) Proces-verbaal van verhoor getuige [C], p. 81-83

(7) Proces-verbaal van verhoor getuige [H], p. 166-167

(8) Proces-verbaal van getuige [J], p. 147-148

(9) Proces-verbaal van verhoor getuige [E], p. 78-79

(10) Proces-verbaal verhoor getuige [D], p. 100

(11) Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2009; proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 2], p. 106-167

(12) Proces-verbaal van verhoor getuige [H], p. 166-167

(13) Proces-verbaal van verhoor getuige [F] ([…] genaamd […]), p. 183; proces-verbaal van bevindingen, p. 333

(14) Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 1], p. 108

(15) Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 2], p. 106

(16) Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 2], p. 121

(17) Proces-verbaal van verhoor (getuige) [verdachte 3] door de rechter-commissaris, punt 9

(18) Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 1], p. 109-110

(19) Proces-verbaal van verhoor getuige [G]door de rechter-commissaris, punt 4

(20) Proces-verbaal van verhoor getuige [B], p. 88

(21) Proces-verbaal van verhoor getuige [B] door de rechter-commissaris

(22) Proces-verbaal van verhoor getuige [B] door de rechter-commissaris; proces-verbaal van verhoor getuige [A] door de rechter-commissaris

(23) Proces-verbaal van verhoor getuige [B], p. 89.

(24) Proces-verbaal van verhoor getuige [H] door de rechter-commissaris, punt 5 en 6

(25) Proces-verbaal van verhoor getuige [B] door de rechter-commissaris; proces-verbaal van verhoor getuige [A], p. 96

(26) Verklaring van getuige [B], p. 90

(27) Proces-verbaal van verhoor getuige [B], p. 90-91, verklaring van de getuige [A], p. 97.

(28) P. 194-197, p. 202-203.

(29) Proces-verbaal van bevindingen, p. 63, Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, p. 73.

(30) Proces-verbaal van verhoor getuige [E], p. 78

(31) NFI-rapportage d.d. 25 september 2007, opgemaakt en ondertekend door dr. B. Kubat, arts-patholoog

(32) Proces-verbaal van verhoor getuige [G]door de rechter-commissaris, punt 4

(33) Proces-verbaal van verhoor getuige [K], p. 159-160; proces-verbaal van verhoor getuige [L], p. 162-163; proces-verbaal van verhoor getuige [M], p. 237-238

(34) Zie bijvoorbeeld HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature